Loopbaan
Van 1970 tot 1974 werkte ik als stadsredacteur Alkmaar voor het Noordhollands Dagblad. Ik heb er begrijpelijke en aangenaam leesbare verhalen leren schrijven en het belang van details in een verhaallijn leren zien. Na vier jaar kreeg ik de kans een eigen krant in elkaar te zetten, als hoofdredacteur van de Nieuwe Vlaardingse Courant. Heel leuk, maar na een jaar trok de Nederlandse Dagbladunie de financiële stekker eruit en werd de krant in een huis-aan-huisblad omgezet. Een voorganger als hoofdredacteur haalde me toen naar de Nieuwe Apeldoornse Courant, maar dat was na mijn voorafgaande ervaringen meer van hetzelfde. Ik had het wel gezien en was aan iets anders toe.
Ik had altijd veel belangstelling voor ruimtelijke ordening, architectuur en stedenbouw gehad en vertrok naar de Stichting Wonen in Amsterdam, als redacteur van het architectuurblad Wonen-TA/BK. Het was inmiddels half jaren zeventig; de Stichting Wonen had haar tijd mee en groeide als kool. Ik kreeg er de kans een educatieve afdeling op te zetten en schreef en redigeerde allerlei educatieve projecten: lespakketten, tentoonstellingen, een boekenreeks. Toen de Stichting Wonen in 1988 opging in het Nederlandse Architectuurinstituut werd ik curator tentoonstellingen. Er kon nog steeds veel: zo kon ik me een half jaar in Budapest vestigen om aan een boek en een tentoonstelling over de Hongaarse architect Imre Makovecz te werken.
Een fenomeen dat me al langer bezighield was het feit dat het Nederlands erfgoed aan beeldende kunst goed gedocumenteerd is, maar dat architectuur en stedenbouw een betrekkelijk maagdelijk terrein vormden. Over de belangrijkste ontwerpers en hun oeuvre was, uitzonderingen daargelaten, weinig bekend. In het kader van het monumenteninventarisatieproject werden studenten het land in gestuurd, op ontdekkingstocht naar bijzondere projecten, maar vaak zonder iets te weten over de ontwerpmotieven van de architecten. Met enkele collega’s bij het NAi heb ik toen de Stichting BONAS (Bibliografieën en Oeuvrelijsten van Nederlandse Architecten en Stedenbouwkundigen) opgericht en overheidssubsidie verworven voor inventarisatie van het werk van belangrijke ontwerpers aan de hand van archief- en literatuuronderzoek. Hoewel ons dat aanvankelijk op een schrobbering door het NAi-bestuur kwam te staan kwam het uiteindelijk toch tot samenwerking en werd ik namens het NAi coördinator van het nieuwe onderzoeksinstituut BONAS. Eind jaren negentig kregen we een vorstelijke subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO en kon het onderzoek op ruimere schaal worden voortgezet. BONAS bestaat nog steeds en heeft nu 58 architectenmonografieën gepubliceerd; de BONAS-website met de architectuurzoekmachine ‘Archiwijzer’ wordt druk bezocht.
Jan Kassies, voorzitter van de Stichting Wonen, had zelf een slechte pensioenvoorziening en regelde voor de medewerkers van de stichting een nogal luxueus pensioen. Bij de onderhandelingen over de toetreding tot het NAi moest dat worden versoberd. Als compensatie mochten we met 60 jaar met pensioen. Voor BONAS was een goede opvolger beschikbaar en in juli 2007 kwam er een (voorlopig) einde aan mijn werk voor BONAS.
Ernaast
Bij het opzetten van een educatieve afdeling bij de Stichting Wonen miste ik enige theoretische bagage: je kunt niet alles oplossen met vlot geschreven verhalen. Aan de Universiteit van Amsterdam studeerde ik parttime pedagogiek en psychologie (MOA/B, dat bestond toen nog), met een afstudeerscriptie over het inzichtelijk maken van architectonische vormprincipes voor niet-vakmensen. Als uitvloeisel van een stage heb ik een periode parttime les gegeven aan een sociale academie (pedagogiek en ontwikkelingspsychologie), maar ook hiervoor gold, wat mij betreft, teveel van hetzelfde.
Van jongs af aan heb ik veel op het water gezeten. In 1969, toen ik van de School voor de Journalistiek afkwam, werd ik Nederlands zeilkampioen in de Sternklasse. Ook reizen behoort tot mijn favoriete bezigheden. Zo heb ik samen met Imre Makovecz, toen ik aan het boek over hem werkte, een voetreis door Transsylvanië gemaakt. Anders kon ik zijn werk niet begrijpen, vond hij. Architectuur en landschap van dat gebied (ooit Hongaars, nu in Roemenië) hadden hem als architect gevormd. Zeilen, reizen en mijn belangstelling voor architectuur en stedenbouw combinerend maakte ik al vele jaren regelmatig zeereizen langs de Noord- en Oostzeekust. Door de ontwikkeling van de internationale handel ontstond hier vanaf de vroege middeleeuwen één aansluitend cultuurgebied. Het was het eerste internationale netwerk ter wereld: een aantal stedelijke culturen had intensief contact, er werd gecommuniceerd, er werden ideeën uitgewisseld, niet via kabel- of draadloze verbindingen maar via de handelsscheepvaartroutes. Juist vanaf zee is die bijzondere cultuur zeer ervaarbaar, steden als Kopenhagen, Stralsund, Stockholm, Riga, Tallinn en Sint Petersburg vertonen meer overeenkomsten met elkaar dan met hun achterland. Juist in die tijd werden vakanties op zeilende passagiersschepen populair. Ik haalde mijn kapiteinspapieren en liet in Gdansk – het moest een beetje betaalbaar blijven – een zeilschip bouwen waarop we twaalf passagiers konden huisvesten en waarmee mijn vrouw en ik vanaf begin jaren negentig culturele reizen in het Noord- en Oostzeegebied ondernamen. Het was een beetje schipperen met mijn werk voor BONAS, maar daar vormden we inmiddels een geroutineerd team en dankzij mobiele telefoon en internet werden werkplekken flexibeler. We woonden op het schip, ik had daar mijn werkplek en als we een tijdje stillagen was ik bij BONAS in Rotterdam te vinden.
Erna
In 2007 verliet ik BONAS en in 2008 stopten we met de passagiersvaart. Wel bleven we op ons schip wonen en over de Oostzee rondzwerven. In 2010 verkochten we het schip en vestigden we ons aan de wal.
Intussen sloeg de crisis hard toe en kwam het voortbestaan van BONAS in gevaar. Fondsenverwerving verliep steeds moeizamer, het NAi loste op in een breed instituut waardoor de band met BONAS losser werd. De toekomst raakte meer en meer onzeker, wat me nogal aan het hart ging, BONAS was immers mijn kind. Op het moment dat het bestuur de activiteiten wilde beëindigen heb ik met enkele andere oud-medewerkers de schouders eronder gezet en BONAS tot een vrijwilligersorganisatie omgebouwd. Er is nu een nieuw bestuur, er zijn vier architectenmonografieën in voorbereiding en ik houd me op het moment bezig met het up-to-date maken van de website en de zoekmachine. Het groepje dat BONAS nu draagt, wil doorgaan tot er weer een stabiele basis is en het instituut dan aan een jongere garde overdragen. Ik verwacht dat we daar nog een jaar of twee voor nodig hebben. Mocht ik daarna nog puf hebben, dan liggen er nog wat projecten in de ijskast waar ik nooit aan toe kwam.
School
Ik kwam in 1966 net van de middelbare school. Mijn motivatie was nogal dun: schrijven leek me leuk, van journalistiek had ik eerlijk gezegd geen flauw benul. Daar bracht de school aanvankelijk niet veel verandering in. Het was er schools, meer een soort voortzetting van de middelbare school met hier en daar een toefje journalistieke praktijk. Meer geleerd heb ik van de brede discussie die in het tweede en vooral het derde jaar over het onderwijssysteem gevoerd werd en de acties waartoe die discussie leidde. Ideeën moet je tot uitvoer brengen, ook als die tegenwind oproepen en zelfs wanneer je helemaal op jezelf wordt teruggeworpen. Daar heb ik me altijd aan proberen te houden.
Een dierbare periode in mijn SvdJ-tijd vormde de stage bij het Amsterdamse Vrije Volk: veel praten, doorgaans in het café, met de ‘oude garde’, mensen als Cor van de Poel, Nico Polak, Piet Heil en Anneke Bouman. Ik was geïnteresseerd in de geschiedenis van de krant als onderdeel van de ‘rode familie’ en zij wilden dit groentje wegwijs maken in de journalistiek. Van hen leerde ik veel. Een enkele keer heb ik nog wel eens het gevoel dat ze over mijn schouder meekijken.
Contacten met oud-leerlingen buiten de reünies waren spaarzaam. Wel had ik regelmatig contact met Hans Niemantsverdriet, oud-docent en inmiddels overleden. We hadden beiden uiteenlopende ervaringen en contacten in Oost-Europa, hij in Polen, ik in Hongarije, Roemenië en Polen. Hij werkte als freelancer en met enige regelmaat namen we de ontwikkelingen in Oost-Europa door waarbij ik hem wel eens tipte over zegslieden met verhalen over actuele thema’s. Maar we hadden ook nog een geheel andere vorm van samenwerking: hij was een tijdje ‘maat’ op mijn zeilschip. Hij assisteerde bij de navigatie en hield de passagiers aangenaam bezig. Niet zozeer met mijn culturele programma, maar met smakelijke verhalen over de journalistieke projecten waarmee hij bezig was.
Toekomst
Van de kinderen is er één ICT-er en houdt de andere zich bezig met logistiek. Naast oudoom Sjoerd Baarda, ooit hoofdredacteur van de IJmuider Courant, ben ik vooralsnog de enige in de familie die zich op journalistiek terrein bewogen heeft.
Dag Tjeerd,
Ik denk nog wel eens aan je, en dan met name aan de roerige periode 1970-1973 in Alkmaar. Fijn te lezen, dat het goed met je gaat en met jullie kinderen.
Hartelijke groet,
Bert van Eijck
Hoi bert. Hoe is het met jou. Je moet de groeten hebben van Andreas Naber. Hij was afgelopen nacht bij mij te logeren met zijn partner Magda. Ze zijn op weg voor een weekendje Norderney.