Niek Vechtmann, foto uit SvdJ archief 1966
Niek was het eens met Joop den Uyl dat ouder wordende journalisten iets tragisch krijgen. “Veertig jaar of langer vragen stellen terwijl je zelf veel hebt te melden.” Den Uyl was drieënhalf jaar journalist, Niek iets langer bij Het Vrije Volk. Den Uyl had veel te melden maar stierf tragisch genoeg al op zijn achtenzestigste. Niek werd 81. Het tragische is dat hij veel had kúnnen melden mits zijn leven anders zou zijn verlopen. Al zou hij dat stomverbaasd hebben tegengesproken. Hij had nooit journalist moeten worden. Altijd al een eenling, was hij er totaal ongeschikt voor, een eenzelvige introverte man die zich niet thuis voelde bij primeurjagers, netwerkers en kroegtijgers.
Hij had schrijver willen worden, dichter, ornitholoog, gitarist, minstreel. De laatste jaren van zijn leven oogde hij met zijn lange, sneeuwwitte haar en verwilderde baard ook als een Keltische bard. De tragiek dat hij in een verkeerde tijd was geboren. Hij was een romanticus uit vroeger eeuwen, een jonge Werther, met een onbeantwoorde liefde. Ook die had hij, en niet eentje.
We groeiden samen op in de jaren vijftig in Den Haag. De tijd van jeugdbendes, Puchs, Kuiven en Fuiven, Rock & Roll, dancings op Scheveningen, jazzgrootheden in het Kurhaus, wat later zijn idool Mick Jagger, rommelen in de duinen.
Niek deed er niet aan mee, een schuchtere jongen die letterlijk gebukt ging onder een bochel. En toen al gedichten schreef voor onbereikbare meisjes, want die zaten achterop de Puch naar die dancings, cafés, het strand of de duinen. Daar dwaalde hij alleen, of met een enkele vriend, op zoek naar de velduil, de tapuit of de drieteenmeeuw. Terug naar de natuur.
We werden al vroeg vrienden, twee totaal tegengestelde karakters, hij een stille intellectuele jongen, ik een rebelse puber. Misschien juist daarom. En we lazen dezelfde boeken, Claus, Cremer, Lucebert, Campert. Dat wilden wij ook, schrijver worden.
Het werd de SvdJ. Hij bloeide er op maar eerder in de met sommige anderen gedeelde belangstelling voor popmuziek, drank en drugs. En liever schreef hij gedichten dan dat hij een gemeenteraadsvergadering versloeg. Mooie gedichten voor opnieuw onbereikbare meisjes, de onbeantwoorde liefdes, zijn leven lang. Hij zag er toen al uit als een verwaarloosde hippie, lang gekleurd haar, warrige baard, bijna geen tanden meer. Drank, drugs en de Rolling Stones. En geïnteresseerd in vogels, cricket, Shakespeare en in Noord-Amerikaanse indianen. Niet het type dat zijn hoofdredacteur Herman Wigbold naar een persconferentie of de Tweede Kamer stuurde. Lang duurde zijn carrière dus niet. De laatste decennia leefde hij tussen zijn honderden cd’s en dure ornithologische boeken. Een kluizenaar in een flatje die zichzelf verwaarloosde en zwolg in het verleden. De enigen die hem regelmatig bezochten, waren Corinne Bevelander en ik, voor het overige belde hij dagelijks met zijn moeder en met een enkele jaargenoot van de SvdJ. Toen hij – drank, drugs – niet meer zelfstandig kon wonen, werd hij opgenomen in een verzorgingshuis. Bijna twintig jaar kwam hij niet meer buiten en nauwelijks van zijn kamer waar hij urenlang televisie keek en naar zijn cd’s luisterde.
Na twee herseninfarcten stierf hij door versterving, zoals zijn geliefde Indianen.
In klein gezelschap begroeven we hem bij zijn overgrootouders – terug naar de 19e eeuw. Hij had geen toespraken gewild, een half uurtje afscheid, twee nummers van de Stones, één Indiaans gedicht.
Tragisch? Zeker. Maar frappant, en troostrijk dat hij zelf dat nooit zo ervoer. Integendeel. Altijd opgewekt, tot op zijn sterfbed. Praten kon hij nog nauwelijks, maar wel lachen. Ik ook. Met tranen in mijn ogen maar dat zag hij niet meer.
Willem Hogendoorn